Hoe meer omstanders, hoe minder snel je hulp krijgt. Dat fenomeen – het omstandereffect – bestuderen
sociaal psychologen al decennialang. Maar hoe verklaar je dat eigenlijk? En zijn we in tijden van crisis nog minder geneigd om onbekenden te helpen, of net méér?
Dit artikel verscheen in september 2022 in Psychologies.

In 1964 werd de jonge barvrouw Kitty Genovese verkracht en vermoord in de buurt van haar appartement in New York. Maar liefst 38 getuigen zouden de moordpartij hebben gehoord of gezien, schreven de media, maar niemand schoot Kitty te hulp. Hoewel de feiten in de kranten achteraf niet helemaal accuraat bleken te zijn – er zouden bijvoorbeeld wel getuigen zijn geweest die de politie belden – toch verwierf de moord een iconische status in de sociale psychologie. Zo ontdekten Amerikaanse sociaal psychologen Bibb Latané en John M. Darley in nasleep van de moord dat hoe groter het aantal omstanders, hoe kleiner de kans dat een slachtoffer hulp krijgt, het zogenaamde omstandereffect.
Toen en nu
Dit jaar haalde het omstandereffect een paar keer de media. Toen de vijfjarige Jesse in februari omkwam in de Antwerpse spoorwegtunnels bijvoorbeeld. Hoe was het mogelijk dat niemand de peuter had opgemerkt die op zijn eentje vanuit een nabijgelegen Mcdonald’s naar de sporen wandelde? Of toen de Nederlandse sportjournalist Johan Derksen eind april wel erg seksistische uitspraken deed in Vandaag Inside en zijn tafelgenoten gewoon vrolijk mee grapten in plaats van tussenbeide te komen. Maar het bericht dat de internationaal gerenommeerde fotograaf René Robert begin van het jaar ‘s nachts was doodgevroren nadat hij ten val kwam in de straten van Parijs, is misschien wel het duidelijkste voorbeeld.
Acht uur lang kwam niemand de fotograaf te hulp. Talloze omstanders passeerden zijn lichaam, niemand verifieerde of hij nog wel ademde. Hoe kon zoiets gebeuren? En wat zegt dit over de tijd waarin we leven?
Vijf stappen
Volgens Latané en Darley doorlopen omstanders vijf stappen vooraleer ze hulp gaan geven. Tijdens elk van deze stappen kan het mislopen, wat er toe kan leiden dat iemand geen hulp zal bieden. In de eerste plaats moet je opmerken dat een persoon in nood is. In de stad is dat vaak moeilijker dan op het platteland. Het is er meestal drukker, je krijgt meer prikkels. Daardoor kan het gebeuren dat je bijvoorbeeld niet ziet dat een kleuter als Jesse alleen rondloopt. Vervolgens moet je een situatie juist interpreteren. Als omstanders Jesse wel hebben gezien, susten ze zich wellicht met de gedachte dat zijn ouders in de buurt moesten zijn. ‘Dat is de reden dat het in 1993 fataal is afgelopen met de Engelse kleuter Jamie Bulger,’ zegt Griet Van Vaerenbergh, lector sociale psychologie aan Thomas More. ‘Iedereen die hem in dat shoppingcenter zag in het gezelschap van zijn ontvoerders, twee tienerjongens, dacht dat het zijn broers waren.’ De derde stap gaat over het nemen van verantwoordelijkheid. In die stap kan het aantal omstanders een rol spelen. Met hoe meer ze zijn, hoe kleiner de kans dat iemand zich verantwoordelijk voelt. De ander kan immers toch even goed ingrijpen als ik, wordt dan al snel gedacht. Al weten we ondertussen dat er ook zoiets bestaat als safety by numbers. In gevaarlijke situaties zullen mensen net gemakkelijker helpen als er meer omstanders zijn. Het is immers veiliger om hulp te bieden als je de taken kan verdelen en je kan samenwerken. Bovendien is er in gevaarlijke situaties meestal wel genoeg duidelijkheid, waardoor je niet blijft hangen in de hierboven genoemde stap twee.
Maar ook als je eenmaal hebt besloten dat je je verantwoordelijkheid moet opnemen, kan het nog mislopen. Want, hoe ga je hulp bieden? Stel dat je een gewapende overval ziet gebeuren, dan steven je daar niet direct op af. En als je geen ehbo-cursus hebt gevolgd, zal je ook niet meteen weten wat je moet doen als iemand flauwvalt en ga je misschien alsnog geneigd zijn om het aan iemand anders over te laten. Tot slot worden mensen die op het punt staat om werkelijk hulp te bieden soms afgeremd door de kosten-batenanalyse die ze maken. De belangrijke vergadering die ze zullen missen als ze blijven om te helpen bijvoorbeeld. Of de sociale status die ze vrezen te verliezen, als ze reageren op de ongepaste commentaren die een collega maakt en die in het team algemeen aanvaard lijken te zijn.
Niemand helpt de fotograaf
Eenmaal je de vijf stappen kent, is het niet zo verwonderlijk dat niemand René Robert heeft geholpen. In een stad als Parijs zijn er veel prikkels, misschien hebben niet alle omstanders hem gezien. Zij die hem wel zagen, dachten misschien dat het een dakloze was. In de buurt waar Robert ten val kwam, vlakbij het Centre Pompidou, is er bovendien veel passage, ook ‘s avonds en ‘s nachts. Mogelijk kwam er daardoor zelfs niemand tot stap vier.
Maar interessanter dan te kijken hoeveel mensen die nacht niet hebben geholpen, is het om even in te zoomen op de omstander die ‘s ochtends – al was het ondertussen te laat – wel de hulpdiensten verwittigde. Het was een dakloze die daartoe het initiatief nam. Hiermee lijkt deze case alvast één van de hypotheses te bevestigen waarom mensen wel helpen: soort zoekt soort. We geven makkelijker hulp aan mensen die op ons lijken. Misschien dacht die dakloze ook wel dat Robert dakloos was?
Waarom we wel helpen
Hiermee komen we op interessant terrein. In elke ramp, bij elke crisis zijn er ook mensen die wel helpen. Als we hen beter begrijpen, kunnen we onszelf misschien beter hoeden voor het omstandereffect. ‘Dat is absoluut zo,’ zegt Van Vaerenbergh. ‘Soort zoekt soort is inderdaad zo’n factor. Hoe vaker we dus in contact komen met mensen die van ons verschillen, hoe groter onze empathie en hoe meer we zullen geneigd zijn om hen toch te helpen. Het omgekeerde geldt natuurlijk ook: hoe groter de polarisatie in de samenleving, des te sterker het omstandereffect zich kan voordoen.’ Al is een teveel aan empathie ook weer niet goed.
‘Dat heet empathische stress. We vinden een situatie zo erg, het doet ons zoveel pijn, dat we niet meer in staat zijn om te helpen. We draaien ons hoofd weg voor de ellende. Dat helpt ook niet natuurlijk.’
Look for the helpers
Of de pandemie een negatieve impact heeft gehad, willen we weten. Als de ander een potentiële bron van besmetting is, zijn we misschien minder geneigd om onbekenden te helpen? ‘In de eerste fase van de pandemie kan dat hebben gespeeld,’ zegt Van Vaerenbergh. ‘Toen concludeerden mensen tijdens de kosten-batenanalyse al eens dat het risico op besmetting te groot was, maar eigenlijk heeft Covid-19 in de eerste plaats toch vooral een boost aan het helpergedrag gegeven. Mensen zaten tijdens de pandemie allemaal in hetzelfde schuitje. Ons menszijn kreeg daardoor even voorrang op onze afkomst of onze sociale klasse.’ Volgens Van Vaerenbergh gebeurt dat in elke crisissituatie, alleen krijgt dat fenomeen in de media vaak te weinig aandacht: ‘Bij een natuurramp horen we vaak over plunderingen, maar de positieve acties – de massale hulp van vrijwilligers die op gang komt – komen veel minder in beeld. Als mens zijn onze gedachten immers gericht op het negatieve, de negativity bias (de natuurlijke neiging van onze hersenen om te focussen op het negatieve. De verklaring hiervoor is evolutionair. In de oertijd verhoogde een grote alertheid voor gevaar de overlevingskansen, red.). Ook bij de aanslagen in Parijs hebben we die hulp gezien. Denk maar aan alle Parijzenaars die via de actie #PorteOuverte die nacht hun deuren hebben geopend zodat niemand op straat moest blijven.’
Kennen doet helpen
Van Vaerenbergh ziet maatschappelijk dus maar weinig aanwijzingen dat het omstandereffect vaker zou spelen dan vroeger. ‘Integendeel’, zegt ze.
‘Steeds meer mensen kennen het fenomeen. Ook dat zorgt ervoor dat mensen hun gedrag gaan bijsturen. Niemand wil die persoon zijn die zijn verantwoordelijkheid niet heeft opgenomen.’
Ook sensibiliseringscampagnes hebben daarbij een impact gehad, weet Van Vaerenbergh. ‘Zo lanceerde Minister Zuhal Demir een paar jaar geleden de campagne ‘Ik grijp in’. Daarin werd de boodschap meegegeven dat omstanders het verschil kunnen maken als een vrouw wordt lastiggevallen op straat, gewoon door tussen te komen en te zeggen ‘stop ermee’.’
The upstander generation
Tot slot merkt Van Vaerenbergh op dat de jongere generatie steeds vaker morele moed toont om tussen te komen bij expliciet racisme en seksisme. ‘Je hoort dat soort uitspraken steeds minder. Dat mensen hierop sneller worden aangesproken speelt hierin zeker een rol. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat er geen racisme of seksisme meer is, het is alleen implicieter geworden.’ Het is precies waar de Britse denker Jessica Hickman over schrijft in The Upstander Leader. Ook volgens haar zouden millennials – geïnspireerd door Black Lives Matter en #MeToo – een hoge ethische standaard hebben en zich op de werkvloer sneller uitspreken tegen ongepaste commentaren en toxisch gedrag. Bovendien verwachten ze hetzelfde van hun leidinggevenden. In The Upstander Leader geeft Hickman – zelf jarenlang het slachtoffer van pestgedrag op het werk – dan ook advies aan die leidinggevenden over hoe ze een klimaat kunnen installeren dat tussenkomen aanmoedigt.
Al lijkt het wel eens dat we door de polarisering en individualisering van onze maatschappij onverschilliger zijn geworden voor het leed van anderen, toch is het omstandereffect de afgelopen jaren dus niet per se groter of belangrijker geworden. Integendeel zelfs. Maar wat de cases van René Robert en Jesse ons laten zien, is hoe dramatisch de gevolgen kunnen zijn wanneer het wel nog voorkomt. Daarom – onder het motto ‘bewustwording helpt’ – deel ik in het kaderstuk tips om van een omstander een opstander te worden.
Tips: Van omstander naar opstander
- Spendeer tijd met mensen die anders zijn dan jij om zo je empathische vermogens te trainen. Mensen die empathischer zijn, zullen immers sneller helpen.
- Volg een ehbo-cursus. Zo zal je je bekwamer voelen om tussenbeide te komen in een medische noodsituatie. Uit een analyse van profielen die al dan niet hulp boden in een gevaarlijke situatie zoals een overval, bleek ‘de juiste skills hebben’ de bepalende factor.
- Oefen je reacties. Als mensen iets ongepasts horen, willen ze vaak wel reageren, maar vinden ze soms de juiste woorden niet. Een korte, duidelijke reactie als ‘Hé, het is niet oké dat je dat zegt’ is vaak het meest effectief.
- Wil je helpen, maar durf je niet uit schrik een mal figuur te slaan, zoek dan een bondgenoot. Met twee zal je je zelfzekerder voelen om op te treden.
- Uit onderzoek bij United Airlines bleek dat veel vliegtuigongelukken konden vermeden worden als crewmembers de piloot hadden aangesproken op fouten. Durf met die kennis in het achterhoofd je leidinggevende te wijzen op fouten en moedig je kinderen aan om autoriteit in vraag te durven stellen.
- Spreek vooraf in groep af wat jullie gaan doen in geval van nood en breng zo het principe van safety by numbers in de praktijk. Zo was er in de nasleep van 9/11 een piloot van United Airlines die voor het vertrek deze oproep deed: ‘Stel dat het vliegtuig wordt gehijackt, vergeet dan niet dat jullie met meer dan 200 zijn. Ik stel dus voor dat jullie allemaal tegelijk rechtstaan en voorwerpen gooien naar de aanvaller. Samen kunnen we hem overmeesteren.’
- Tot slot, ben je zelf in nood, heb je hulp nodig en kan je nog spreken, zeg dan duidelijk: ‘Ik ben in nood’. Zo trek je de aandacht en vermijd je dat de situatie fout geïnterpreteerd wordt. Zijn er veel omstanders, dan kan je iemand gericht aanspreken: ‘Hé jij daar met de rode trui, kan jij me helpen?’ Geef vervolgens zelf aan wat die persoon kan doen: een ambulance bellen, het verkeer tegenhouden, het bloeden stelpen… Zo counter je ook meteen stap drie en vier uit het model van Latané en Darley.
PS. Als we niet onverschilliger zijn dan vroeger, zijn we dan wel bozer?
PPS. Meer lezen over het omstandereffect? Dan kan ik dit boek aanraden.
Leave A Reply